
Wat heb je dat je niet hebt ontvangen? Wilhelminakerk 20-11-22
Dat vraagt Paulus aan zijn broeders en zusters in Korinthe. De vraag komt op in een speciale situatie. In Korinthe wordt ruzie gemaakt. ‘Ik heb het evangelie van die-en-die, daarom zie ik het beter dan jij.’ Zo staan groepen tegenover elkaar, er is verdeeldheid binnen de gemeente. Dit soort ruzie heeft vaker in geschiedenis van de kerk de kop opgestoken. Sommigen van u kunnen in jongere jaren nog meegemaakt hebben hoe strijd over de ware leer of belijdenis leidde tot een kerkscheuring, die soms dwars door gezinnen liep. Zoiets zie je in het klein of in het groot overal waar mensen zich vastzetten op eigen gelijk, hun eigen leiders, en dan tegenover elkaar komen te staan. Daar ontstaat al gauw zelfingenomenheid – ‘roem’, zegt Paulus. De ene groep maakt zich hard tegenover de andere.
Het punt dat Paulus in deze situatie maakt is niet, dat er geen betere visie, geen ware leer of belijdenis is, dat dus iedereen gelijk heeft. Het punt is, volgens Paulus, dat beide groepen de visie die zij aanhangen vooral als hun visie zien. Alsof zij de auteursrechten hebben. En dit is een punt dat ook breder te trekken is. Laat ik twee, heel verschillende voorbeelden geven.
Een vader of moeder zegt: ‘Kijk dat is mijn kind, ik ben er trots op!’ Natuurlijk moet je dan even goed luisteren naar de toon van het woordje ‘trots’. Het betekent niet altijd wat jongere stellen er soms mee bedoelen: Dit kindje hebben wij gemaakt. Op een ander moment beseffen ook zijzelf trouwens vaak wel, dat dit een grove overschatting van eigen kunnen is. Ze kunnen elkaar vragen: zorg jij ervoor dat de baby groeit in de moederbuik? Heb jij de baarmoeder gemaakt? Of zelfs maar de eicel? Ons werk aan het ontstaan van ons kind is niet niets, maar is veel, veel kleiner dan we soms denken.
Hierbij aansluitend een tweede, heel ander voorbeeld, dat ons weer dichter bij Paulus’ situatie brengt. Misschien is niet ons kind zelf, maar dan toch wel ons spreken over ons kind ons eigen werk? We kunnen dit breder zien: is ons spreken en denken over welk onderwerp dan ook, niet helemaal ons eigen werk? Wel, we gebruiken woorden die we niet zelf gemaakt hebben; die we leerden met de taal van onze moeder en ons land. En het spreken zelf, het vermogen om te spreken hebben we ook niet zelf gemaakt; het is een vermogen dat we in onszelf aantreffen en leren gebruiken. Een steen of een plant of een hond kun je niet leren praten. Dus ook hier moeten we eerlijk de vraag stellen: wat is hierin onze prestatie? Wat maakt dat ons spreken of denken onze verdienste is? Is dat niet veel kleiner dan we vaak menen?
Maar als al deze dingen in onszelf en om ons heen niet door ons gemaakt worden, maar alleen door ons gebruikt, wie of wat maakt ze dan wel? Wie of wat zorgt voor al die goede dingen die er zijn en werken zoals ze werken, zodat wij ze kunnen gebruiken?
Op dit punt aangekomen, wijzen we in het Westen meestal naar ‘wij mensen met elkaar’. Het is waar, we doen het niet allemaal zelf, we doen al die dingen dankzij generaties voor ons en vele mensen om ons. Het vermogen om kinderen te krijgen hebben we gekregen van onze ouders, die ons als hun kinderen kregen. Het vermogen om te spreken kregen we van hen die ons leerden praten, onze ouders, de oppas, de juffrouw in de klas. En ook daar zit een stukje waarheid in. Maar ook zij hebben het vermogen om kinderen te krijgen of het vermogen om te spreken niet zelf gemaakt.
Wie of wat maakt dat wij mensen die vermogens hebben, wie of wat maakt dat zij er zijn en werken zoals ze werken zodat wij ze kunnen gebruiken? Als we eerlijk doorvragen, blijven er in wezen maar twee mogelijke antwoorden over. Het ene antwoord is: dat danken we allemaal aan ‘de natuur’, aan die complexe werkelijkheid waaruit we zijn gemaakt en die er domweg is, die groeit zoals zij groeit en werkt zoals zij werkt, uit zichzelf. Het andere antwoord is, dat die natuur er wel is maar niet uit zichzelf; zij is het werk van een hogere macht, zij is schepping. Dus of we geloven dat al die goede dingen die we gebruiken, van ons zijn dankzij een groots en complex Het waarvan wij een onderdeel zijn, of we geloven dat we die dingen zijn en hebben dankzij een Hij die hen schept en die ons deelgenoot wil maken van zijn werk en plan (zie bv Joh 4:27).
Het ene geloof sluit het andere uit. De natuur kan niet tegelijk uit zichzelf zijn en schepping.
Vanuit het Oude Testament is het eerste soort geloof ‘heidens’ te noemen, want ‘heidenen’ zijn daar de volken rondom het oude Israël die niet (of nog niet) hebben geleerd wat Israël leerde. Daartegenover staat het geloof dat je ‘bijbels’ zou kunnen noemen, dat het oude Israël leerde dankzij een geschiedenis met God, en dat veel volken dankzij Israël geleerd hebben, omdat het via joden, christenen en moslims wereldwijd verspreid raakte. De drie grote godsdiensten delen het geloof dat er éen God is die schepper is (zij verschillen alleen in hun visie op het karakter van deze Schepper en op wat Hij nog meer doet behalve scheppen).
Als christenen in het Westen zitten velen van ons op dit punt met een gezichtsbedrog. We zien vaak niet dat een atheïstische wereldbeschouwing neerkomt op een heidens geloof, het geloof dat de natuur uit zichzelf bestaat en uit zichzelf werkt zoals zij werkt. Atheïsme zet zich meestal af tegenover de meer bekende variant van heidens geloof: dat er goden of goddelijke machten zijn in of achter allerlei natuurkrachten. Maar atheïsme staat paradoxaal genoeg ook naast deze vorm van geloof. Het geloof dat de natuur, de werkelijkheid die wij niet zelf gemaakt hebben maar die we in onszelf en om ons heen aantreffen en gebruiken, de meest dragende en alomvattende realiteit is. Uit dit geloof werd het oude Israël uitgeleid. Wij zijn erin teruggevallen. De secularisatie heeft niet tot een neutrale, objectieve wereldbeschouwing geleid, maar tot een meer exacte en gedetailleerde variant van heidens geloof. Overigens, een sterke reactie op de moderne uitbuiting van de natuur brengt ons óok gemakkelijk terug in heidendom, in dat geloof in de natuur als dragende, alomvattende realiteit.
Wat heb je dat je niet hebt ontvangen? Wij zijn christen, we geloven we dat al het goede dat wij zijn en dat er is, uit de handen van God komt (zie bv Jak 1:17). Wij hebben het evangelie ontvangen, wij hebben goede predikers ontvangen die ons het evangelie verkondigden, al lang voor we zelf geboren waren. We hebben het leven ontvangen toen we geboren werden, geboren uit ouders die zelf ook het leven ontvingen. We hebben het vermogen ontvangen om te spreken en te denken. Dat we deze dingen hebben, dat we éen van deze goede dingen hebben, is dus niet iets dat we onszelf kunnen toeschrijven, en waarop we prat kunnen gaan – beroemen, noemt Paulus dat. Doen we dat wel, dan blazen we onszelf op, dan leidt ons zelfbesef aan inflatie; we denken dat we veel meer kunnen dan we kunnen. Het enige dat we echt kunnen is al dat goede gebruiken. En dat kunnen we goed of minder goed doen. Wanneer gebruiken we iets van de goede schepping goed? Als we de grenzen ervan respecteren, want overal waar we dat niet doen, maken we het stuk. En als we de Maker boven alles respecteren, want recht of slecht, met ons gebruik komen we aan zijn werk.
Zo raken we vandaag opnieuw aan het besef van schepping, dat in onze tijd bij velen, ook bij veel christenen, is weggezakt. Om helemaal terug te komen bij de schepping moet ik voor de eerlijkheid nog een andere kant van de zaak noemen. Ook die komt voor in beide antwoorden die ik zojuist genoemd heb. Want of we nu geloven dat de natuur een groots Het is, of geloven dat de natuur het grootse werk is van een Hij, in beide gevallen kunnen we zo diep onder de indruk zijn van deze grootheid – van de samenhang in alles dat werkt zoals het werkt, of van de afhankelijkheid van dit werk van de Schepper – dat we denken: wij, wij mensen hebben daar eigenlijk niets in te brengen, onze vrijheid is een illusie, ook ons gebruik van die grote natuur of schepping is bepaald door die natuur zelf of door God. Misschien denken we wel dat we vrij zijn, maar in feite zijn we gedetermineerd.
Als we zo denken, schieten we door naar het andere uiterste. We begonnen bij onszelf als mensen die menen dat we het allemaal zelf maken en daarom met recht als eigenaars en bezitters aangezien worden. Nu staan we voor onszelf als mensen die menen dat we eigenlijk niets zélf maken; alles wordt gedaan, in ons en om ons en zelfs door ons. Het doet het; Hij doet het. Alles is natuur; alles is genade. –Wanneer we zo denken, kunnen we óók niet ontvangen. Wat ons gegeven is, is dan niet aan ons gegeven, er is geen ruimte voor vrij gebruik. Voor gebruik moet je het ook kunnen weigeren. Hoe onverstandig weigeren ook is. Je hebt pas iets ontvangen als je het wilt hebben.
In het christelijk geloof is altijd gezegd, dat God mensen met een vrije wil heeft geschapen. Als er alleen maar natuur is, om ons heen maar ook in ons lichaam en onze geest, is er geen vrije wil. Als God werkelijk alles doet, hebben mensen geen vrije wil. Paulus’ vraag ‘Wat hebben we dat we niet hebben ontvangen?’ is niet alleen een slag in de lucht als ons vrije ik zich opblaast tot maker van bijna alle goede dingen, maar is óók een slag in de lucht als ons ik niet vrij zou zijn. Het geloof in een persoonlijk God laat zien, dat wij mensen wandelen op het scherp van de snede, op de smalle grenslijn tussen alles wat we ontvangen én wat we zelf in vrijheid daarmee doen.
Wat heb je dat je niet hebt ontvangen: dit inzicht van Paulus kwam op uit een specifieke situatie (het roemen van de eigen visie of traditie), maar kon worden doorgetrokken naar het hele leven (omdat mensen trots kunnen zijn op ongeveer alles wat ze hebben en kunnen). Laten we tot slot zien hoe dit nog verder doorgetrokken kan worden: naar het einde van het leven. Wat heb je wat je niet hebt ontvangen: wat moet je tenslotte niet allemaal teruggeven? Wat kun je behouden (‘meenemen’) als je sterft? Als we oud worden, of heel ziek, moeten we onze gezondheid inleveren (dat begint vaak al ruim voor het sterven). We moeten ook onze vaardigheden inleveren: we stoppen met werken, het lopen gaat minder, het geheugen laat het vaker afweten. En tenslotte moeten we ons leven inleveren. Het enige dat we dan nog kunnen doen is onszelf terugleggen in de handen van – moeder natuur, of onze Vader in de hemel. Daar heb je de twee mogelijke antwoorden weer, die twee soorten geloof, het ‘heidens’ en het ‘bijbels’ geloof.
Maar dan is hier opnieuw die scherpe snede, de fijne lijn tussen àlles en toch niet álles. We moeten alles teruggeven wat ons gegeven is en toch blijft er ook nu ruimte voor vrij gebruik. Want sterven is niet alleen iets dat ons wordt aangedaan, dat we passief moeten ondergaan; er is ook iets dat we kunnen doen. God neemt zijn gave terug, daarin laat Hij ons geen keus. Maar wij kunnen zijn gave teruggeven in zijn handen, daar is wel keus. Overgave is een daad. ‘In uw handen beveel ik mijn geest’, zei Jezus toen hij stierf aan het kruis. Het geloof in een persoonlijk God heeft de speelruimte van het vertrouwen, het beroep op de Schepper, dat Hij niet loslaat wat zijn hand begon. Wat Hij éen keer heeft bewezen, door te scheppen, kan Hij nog een keer doen, en zal Hij nog vreugdevoller, nog mooier doen, want nu kan Hij het met onze instemming doen. Meer nog: met onze dankbaarheid.
UIT DE LITURGIE
Drempelgebed (naar Kol 3:14-17)
Schenk ons de liefde, God, als band van volmaaktheid
en laat de vrede van Christus heersen in ons hart,
zodat wij onze roeping waarmaken om met elkaar
leden van éen lichaam te zijn.
En maak ons dankbaar.
Geef dat het woord van Christus
in volle rijkdom onder ons mag leven,
zodat we elkaar leren en soms ook vermanen met wijsheid.
Leer ons zingen voor U met een dankbaar hart,
in psalmen en liederen ingegeven door uw Heilige Geest.
En geef dat al wat we doen in woord of werk mag zijn
in naam van Jezus de Heer – U, Vader, dankend
door hem, amen.
Inleidende woorden
Van harte welkom in deze dienst, u hier in de kerk en ieder die meekijkt of meeluistert met een technisch hulpmiddel. Vandaag is de laatste zondag van het kerkelijk jaar; volgende week begint Advent, dan verandert de kleur van groen in paars. De laatste zondag van het kerkelijk jaar wordt ook wel voleindingszondag genoemd. En het is vandaag de universele dag van het kind. U zult al deze thema’s terugvinden in de dienst, rondom één hoofdthema dat aansluit bij de dienst die ik anderhalve maand geleden hier in de Wilhelminakerk geleid heb. Misschien weten sommigen van u het nog, het ging toen over schepping.
We steken de kaars voor de nood van de wereld aan. Aan het eind van dit gebed zingen we het aangegeven keervers, eerst de zanggroep en dan wij allen.
Gebed vanuit de nood van de wereld
God, bij alle bijzondere nood in de wereld die onze aandacht vraagt, zoals oorlog of hoge energieprijzen, is er ook altijd nog zoveel gewone nood, zoals de moeite en pijn die komen met de ouderdom. We bidden U vanochtend voor alle mensen in de wereld die kampen met de kwalen en het verdriet van het oud worden. Hun nood is onze nood, want ook mensen in onze gemeente kampen hiermee. Weest U met Rie Westerhuis die haar andere heup gebroken heeft en geopereerd wordt. Weest U met Carla Brouwer die in het ziekenhuis herstelt van een hersenbloeding. We bidden U voor mensen die onlangs hun partner verloren, wees met hen in hun verlies, hun eenzaamheid. We bidden U ook voor allen die om hen heen staan, voor Fred en de kinderen, voor Bert en voor Jannie. Heer, weest u met allen buiten onze gemeente, aan wie wij denken en aan wie wij niet denken omdat we hen niet eens kennen. Wees met ieder die om hen in hun moeite en verdriet heen staat. Ontferm U over oude mensen waar ook ter wereld, zo bidden wij U allen tezamen…
Gebeden
God, Paulus raakt ons aan een gevoelig punt. Ook wij roemen nog steeds, ook wij zijn vol van onze eigen visie, traditie, manier van leven, we verdedigen die vaak als kemphanen, soms met geweld. En we doen het zo gemakkelijk, al in de kleinste roddelpraatjes aan de koffietafel. Heer, leer ons onze tong bewaken, leer ons ons hart bewaken, geef dat we in de waarheid gaan staan maar zonder trots, zo bidden wij U allen…
Als wij al het goede dat we zijn en hebben, ontvangen, wat is dan de houding die hierbij past? Dankbaarheid, natuurlijk! Heer, hoe moeilijk valt het ons om dankbaar te zijn, ook al zijn daar soms begrijpelijke redenen voor. Help ons te geloven dat de natuur schepping is, zodat we begrijpen waarom we diepe dankbaarheid voelen bijvoorbeeld bij de geboorte van een kind of kleinkind. Hoe kan dat, als dat kind ons eigen maaksel zou zijn, of een product van de natuur? U bent onze schepper, God, dank U wel voor al uw goede gaven, voor menselijk leven bovenal! Zo bidden wij tezamen…
Heer, er is zoveel om in het bijzonder dankbaar voor te zijn, bij ieder van ons. Maar er is ook moeite en verdriet. Sommigen van ons kunnen moeilijk dankbaar zijn over álles wat zij gekregen hebben in hun naaste omgeving, hun lichaam of hun geest, anderen voelen zich getroffen door wat ze verloren tijdens hun leven. Hoor ons spreken of stil-zijn in de stilte…
Stil gebed, Onze Vader